Universiteiten die eigen opleidingen beoordelen? Dat biedt kansen!

Op 10 februari publiceerde DUB een interview met de nieuwe voorzitter van de NVAO, Sander van den Eijnden. In het gesprek komen meerdere thema’s op het gebied van kwaliteitszorg in het Hoger Onderwijs aan bod en ook over instellingsaccreditatie wordt kort gesproken. “Universiteiten die eigen opleidingen beoordelen? Er zijn risico’s” was daarom de kop waar voor gekozen werd. Hiermee blijft onbedoeld het beeld hangen dat instellingsaccreditatie ten koste zou gaan van de kwaliteit van de opleidingsbeoordeling en daarmee van het onderwijs.

Dat is jammer, want in het interview schetst Van den Eijnden een genuanceerd beeld van de mogelijke stelselwijziging waar minister van Engelshoven tijdens de vorige kabinetsperiode voor ijverde. Hij ziet voordelen van een stelsel waarin niet langer de individuele opleidingen, maar de universiteiten en hogescholen als geheel geaccrediteerd worden door de NVAO. Tegelijkertijd brengt verandering ook risico’s met zich mee: “Pas op dat je er niet te veel bijhaalt”, aldus Van den Eijnden, “het onderwijs telt allemaal ijverige, maatschappelijk betrokken mensen, en de buitenwacht heeft ook veel verwachtingen van het onderwijs. Voor je het weet overladen we de opleidingen met allemaal grote thema’s waar ze óók aandacht aan moeten besteden. Dat is het grote risico van instellingsaccreditatie.”

Richten op de juiste zaken
Het risico zit volgens Van den Eijnden bij de mogelijkheid dat er bij de uitwerking van een nieuw stelsel te veel afgeweken wordt van de kern van het accreditatieproces: de onderwijskwaliteit. In voorstellen voor bijvoorbeeld toetsing op betrokkenheid bij en aanpassingsvermogen rond brede maatschappelijke thema’s zie ik dat risico ook, maar deze voorstellen zijn geen noodzakelijk onderdeel van instellingsaccreditatie. Het is dus aan ons, samen met onder andere de hogescholen en de studentenvertegenwoordiging om ervoor te waken dat het voorstel voor een stelselwijziging zich op de juiste zaken blijft richten. Een transparante en onafhankelijke opleidingsbeoordeling is daarbij essentieel en juist daarin verandert er in het voorstel dat nu voorligt eigenlijk niet zo gek veel, zoals ook blijkt uit de infographic die Universiteiten van Nederland (UNL) in samenwerking met de Vereniging Hogescholen en studentenorganisatie ISO liet maken.Infographic instellingsaccreditatie.jpgAls ik uitga van de laatste kamerbrief die de vorige minister van OCW over dit onderwerp aan de Tweede Kamer schreef, constateer ik dat het uitgangspunt is dat een opleiding, net als nu, elke zes jaar beoordeeld wordt door een panel van onafhankelijke deskundigen en in vergelijking met andere opleidingen. Een verschil is dat vervolgens niet de NVAO, maar het CvB oordeelt of de beoordeling van het panel op navolgbare wijze tot stand gekomen is. Daarnaast beoordeelt de NVAO elke zes jaar of de instelling haar interne kwaliteitszorg op orde heeft en of het College van Bestuur voldoende in staat is om de kwaliteit van het onderwijsaanbod te waarborgen. Dit maakt een kwaliteitscultuur mogelijk waarin de verantwoordelijkheid daar ligt waar ook het eigenaarschap gevoeld wordt.

Let wel: dit is een ruwe schets van hoe instellingsaccreditatie in de praktijk zou kunnen werken. Hoewel er al lang over gesproken wordt, is het nog onzeker of er een stelselwijziging gaat komen. Niet alleen de politieke discussie moet nog verder gevoerd worden, ook moeten er nog veel details uitgewerkt worden voor we weten hoe een kwaliteitszorgstelsel op basis van instellingsaccreditatie er in onze dagelijkse praktijk uit komt te zien.

Vertrouwen in onszelf en in elkaar
De UU werkt daarom nauw samen met andere universiteiten om in de uitwerking van de plannen voor instellingsaccreditatie voldoende ruimte te creëren om recht te doen aan ons onderwijs: ruimte voor onderwijsvormen die nu niet op een passende manier ingebed kunnen worden in de huidige vorm van accrediteren, zoals Onderwijs voor Professionals of interfacultaire initiatieven. Ruimte voor Europese samenwerking zoals in de dit jaar door de CHARM-EU alliantie gestarte master Global Challenges for Sustainability. Maar ook: ruimte om externe en interne kwaliteitszorg beter op elkaar aan te laten sluiten en om het vergelijkende perspectief te zoeken bij instellingen en opleidingen (in binnen- én buitenland) die ons uitdagen en inspireren, in plaats van binnen de door de NVAO vastgestelde nationale visitatieclusters.

Het Hoger Onderwijs verandert en dat vraagt om een andere vorm van kwaliteitsborging. Instellingsaccreditatie, al praktijk in onder andere Vlaanderen, Denemarken en Schotland, zou daar het antwoord op kunnen zijn. Daarbij blijven de European Standards and Guidelines, waar de NVAO-kaders op gebaseerd zijn en waar ook onze Europese partners hun kwaliteitszorg op baseren, de basis. De voorwaarden waar een onafhankelijk panel voor een opleidingsbeoordeling aan moeten voldoen zouden ook zonder rol voor de NVAO op opleidingsniveau transparant en controleerbaar moeten kunnen zijn. En de kern? Een open kwaliteitscultuur die zorgdraagt voor goed academisch onderwijs.

We werken momenteel toe naar de derde instellingstoets kwaliteitszorg. Daarbij speelt op de achtergrond steeds de vraag of deze ronde het sluitstuk zal zijn van het huidige kwaliteitszorgstelsel. Het antwoord op die vraag is afhankelijk van politieke besluitvorming, maar ook van het gesprek dat we als universiteiten voeren met het ministerie van OCW, met de NVAO, de studentenvertegenwoordiging, werkgevers en hogescholen. Daar is vertrouwen voor nodig: in onszelf en in elkaar. Uitgaan van de kansen die instellingsaccreditatie ons zou kunnen bieden, zonder de risico’s uit het oog te verliezen, is daarbij in deze fase mijns inziens essentieel om tot een stelsel te komen dat werkelijk recht doet aan de kwaliteit van ons onderwijs.

Ditte van Dulmen Krumpelman is beleidsmedewerker onderwijs bij de directie SO&O en lid van de werkgroep instellingsaccreditatie van Universiteiten van Nederland (UNL)

Advertentie