Hoogleraar Leen Dorsman kijkt terug op zijn 45 jaar aan de universiteit

‘Ik krijg pijn in het hart als studenten spreken over ‘naar school’ gaan’

Leen Dorsman. Foto: DUB
Leen Dorsman. Foto: DUB

Het Academiegebouw is voor Leen Dorsman een tweede thuis. Ook deze ochtend loopt hij er rond. studievereniging UHSK organiseert in de aula de Holocaust Memorial Day, een jaarlijks terugkerend symposium waarbij een aspect van de holocaust wordt belicht. Als hoogleraar Universiteitsgeschiedenis en erelid van de studievereniging geeft Dorsman elk jaar acte de présence en houdt hij soms ook een praatje. “Het is toch prachtig dat de studenten dit opgepikt hebben en jaarlijks een symposium organiseren? Dat is een mooi voorbeeld van hoe studenten buiten hun colleges om bijdragen aan de universitaire gemeenschap.”

Zelf zal Dorsman op 17 februari achter het katheder zijn afscheidslezing als hoogleraar geven. Daarin zal hij terugkijken op de universiteitsgeschiedenis van de afgelopen 30 jaar, de tijd waarin hij zelf in dienst was bij de UU. “Niet iedereen zal blij zijn met mijn observaties”, waarschuwt Dorsman alvast. Met DUB neemt hij zijn persoonlijke geschiedenis alvast door en laat hij zien hoe die gelinkt is aan de universitaire geschiedenis.


 

Geschiedenisprotest. Foto Ublad archief

Geschiedenisstudenten in 1977 protesteren op de Kromme Nieuwegracht tegen het ruimtegebrek. Een aantal jaar later vertrekt de opleiding naar De Uithof. Foto: Ublad-archief

Studententijd 1977-1984 Bijbaantjes en feesten in de kelder

Voor Leen Dorsman geschiedenis ging studeren, had hij de opleiding Journalistiek in Utrecht al achter de rug. “Ik was dus geen student die rechtstreeks van de middelbare school kwam.”  Tijdens de studie Journalistiek trouwde hij met de vrouw die hij al kende van de middelbare school. “Via een docent hadden we tijdelijk een etage kunnen krijgen. Later, toen ik geschiedenis studeerde, kwam de huiseigenaar naar ons toe met de mededeling dat hij het pand wilde verkopen en dat we weg moesten. Toen hebben we het zelf gekocht. Voor 58.000 gulden. De prijzen waren laag, maar de rente stond juist hoog.”

Dorsman had dus geen typische studententijd. Hij was geen lid van een studentenvereniging, deed niet mee aan de studentenprotesten tegen het hogere collegegeld en tegen de invoering van de twee-fasenstructuur. Wel typisch voor zijn studentenleven in die tijd waren de bijbaantjes. “Ik heb echt overal gewerkt. Dan ging je met een busje naar Johnson in Mijdrecht om achter de lopende band waxproducten in te pakken of werken in de Royco-fabriek waar ze soepen in zakjes deden. Studenten werkten toen massaal bij deze fabrieken.” En hij ging ook regelmatig naar de populaire dansfeesten van studieverenigingen die in werfkelders als het K-sjot gehouden werden.  

Dorsman was af en toe actief bij studievereniging UHSK. In die tijd zat geschiedenis aan de Kromme Nieuwegracht, op de hoek van de Muntstraat. Tijdens zijn studietijd verhuisde de opleiding, samen met Nederlands en Slavische talen naar De Uithof, naar het Centrum Gebouw Noord, dat nu het Sjoerd Groenmangebouw heet. “Een deel van de Letterenfaculteit moest vertrekken uit de binnenstad. Dat werd niet echt gewaardeerd. We hadden het idee dat moderne intellectuelen het binnenstedelijk leven nodig hebben om goed te functioneren. Amerikaans onderzoek wijst dat ook uit. Ik ben blij dat eind jaren 80 gekozen is om de Letteren (en later dus Geesteswetenschappen) weer te huisvesten in de binnenstad.”


 

Taakverdeling. Illustratie: Ublad-archief

'Binnenkort wordt het menens' is de titel van het artikel in het Ublad waarbij deze illustratie staat. Het verhaal gaat over het gedwongen vertrek als gevolg van de taakverdeling. Illustratie: Ublad-archief

De eerste baan 1984 - 1994: van studentassistent tot tijdelijk docent

De jaren 80 waren niet de meest prettige om te studeren. Het toekomstperspectief voor pas afgestudeerden was slecht, overal was crisis en de universiteit stond in het teken van bezuinigingen. “Ik kon tijdens mijn studie een baantje krijgen als studentassistent bij historiografie en de theorie van de geschiedenis, dat is de wetenschapsfilosofie van de geschiedwetenschap. Daar was ik blij mee en het heeft mijn toekomst bepaald. Maar vanzelfsprekend ging het niet. Iedereen liep rond onder hoogspanning. Niemand was zeker van een baan. Vanuit Den Haag kwam de Voorwaardelijke Financiering. Je moest als wetenschapper precies aangeven wat je gedaan had en wat je wilde doen. Het idee was dat het onderzoek landelijk meer geclusterd werd. Utrecht zou zomaar studies kunnen verliezen, zoals later ook gebeurde met Tandheelkunde en een deel van Kleine Letteren. Maar ook Farmacie en Geneeskunde stonden in die tijd onder druk. Binnen een studie als Geschiedenis moest ik als studentassistent formulieren invullen van wat de wetenschappers allemaal precies hadden gepubliceerd. Als je niet aan de voorwaarden voldeed, kon je worden ontslagen. Je voelde de onzekerheid om je heen.”

Door de druk vanuit Den Haag werd het hele universitaire stelsel omgegooid. In zijn afscheidslezing zal Dorsman betogen dat dit een omslagpunt is geweest van de ouderwetse naar de moderne universiteit. “Achteraf gezien moet je constateren dat het toch niet zo slecht is geweest. Oudere wetenschappers konden vroegtijdig met pensioen, zelfs op hun 55ste. En veel onderzoekers die niet gepromoveerd waren of weinig publicaties hadden, werden gedwongen te vertrekken. Zo kwam er ruimte voor jonge mensen.”

Dorsman dankte zijn baan als tijdelijk docent ook aan die ontwikkeling. Gedurende die periode promoveerde hij op een biografie van G.W. Kernkamp, een illustere hoogleraar Vaderlandse geschiedenis aan de Rijks Universiteit Utrecht van voor de Tweede Wereldoorlog. Een vaste baan zat er overigens niet in. “Ik heb me daar nooit druk over gemaakt. Je springt op een rijdende kar en je ziet wel of het je lukt om erop te blijven. Tegenwoordig zien mensen een vaste baan als een recht. Zo heb ik dat nooit ervaren.”


 

Leen Dorsman. Foto: Ublad-archief

Foto van de docent Leen Dorsman uit 1991. Foto: Ublad-archief

Universitair docent 1994 – 2001: Het nieuwe elan van Harvard aan de Rijn

De universiteit moest zich opnieuw uitvinden, constateert Dorsman. Waar staan we nu voor?  De bestuurders Jan Veldhuis en Hans van Ginkel gingen op zoek naar nieuw elan. Het bestuur van de universiteit wilde af van het grijze imago van de Universiteit Utrecht. “Ze hadden het in die tijd over het Harvard aan de Rijn. Daar werd enorm om gelachen, maar ze hadden wel een punt dat de universiteit meer uitstraling moest hebben en maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen.

“In het onderwijs kwamen er nieuwe opleidingen als Algemene Letteren en Algemene Sociale Wetenschappen. Het idee was dat de arbeidsmarkt vooral op zoek zou zijn naar studenten met een academische manier van denken en die hoefden niet gespecialiseerd te zijn in één specifieke discipline.

“Ook werden er stages ingevoerd. De universiteit is geen beroepsopleiding, maar je mag er wel voor zorgen dat de barrières met de arbeidsmarkt kleiner worden. Niet iedereen die geschiedenis ging studeren, werd direct ook leraar of onderzoeker. Ik sprak iemand die bij een bank ging werken in de kredietverlening. Zij vertelde me dat ze zoveel had gehad aan haar geschiedenisvakken omdat ze geleerd had de gegevens in context te bekijken.”

Mede dankzij de vele geschiedenisvakken bij Algemene Letteren, werd het contract van Dorsman steeds verlengd. Op een gegeven moment kreeg hij een vaste aanstelling en kwam hij terecht in het faculteitsbestuur waar hij zich met een onderwijsportefeuille inzette voor een Letterenproject. Dat betekende voor het eerst een alumnibeleid waarbij gekeken werd waar de studenten na hun studie terechtkwamen en meer aandacht voor het onderwijs binnen de hele faculteit.

“Het was een bijzondere tijd omdat minister Ritzen net de MUB, de Wet modernisering universitaire bestuursstructuur, wilde invoeren, waarmee de invloed van het faculteitsbestuur groter zou worden. De radenstructuur werd opgeheven. In het oude stelsel had een faculteitsraad meebeslissingsrecht, nu werden ze adviseur. Ook de vakgroep, waarin alle docenten zitting hadden, verdween. Het werd allemaal meer top-down. En ik zat daar als docent onbezoldigd in het bestuur. Dat was een behoorlijke opgave. Je merkte dat het bestuur meer geprofessionaliseerd moest worden.”


 

Universiteitsmuseum Foto: DUB

Leen Dorsman nam zijn studenten altijd mee naar het Universiteitsmuseum. Foto: DUB

Hoogleraar 2001-2010: De komst van de bama

In september 2002 ging de bachelor-masterstructuur van start. De bachelor bestond uit drie jaar en daar kreeg je een diploma voor, de master uit één of twee jaar met een eigen diploma.  Dat betekende ook een nieuwe inrichting van het onderwijs. Dorsman: “Het Utrechts Onderwijsmodel moest er voor zorgen dat het academisch onderwijs in Utrecht meer smoel kreeg. Het onderwijs moest kleinschaliger en de cursussen moesten beter op elkaar aansluiten. Voor de docenten betekende het ook minder vrijheid. Je kon niet zomaar een cursus maken over je eigen onderzoeksonderwerp. Dat vonden sommige docenten een beperking. Ik snapte die verandering wel. Zo’n curriculum moet een samenhang hebben.”

Voor Dorsman is onderwijs belangrijk. Vol trots vertelt hij dat hij in 2000 de docent van het jaar was. Hij nam de eerstejaars studenten altijd mee naar het Universiteitsmuseum voor de introductie in historiografie. Daar liet hij skeletten zien en vroeg dan: ‘Wat zie je hier?’ Na even goed kijken, kwam dan een student met het antwoord ‘kromgegroeide skeletten’  Precies, en dan legde hij een verband tussen zo’n kromgegroeid skelet en de enge ziektes die ontstaan zijn als gevolg van de industriële revolutie. En de discussie eindigde dan met de vraag of je zo’n skelet eigen wel mag tentoonstellen. Stel dat dit familie van jou was?

“Onderwijs is reflectie”, zegt Dorsman. “Met pijn in het hart zie ik dat steeds meer studenten spreken over ‘naar school’ gaan en dat ze ‘les hebben’. Nee, de universiteit is geen school waar je de leerstof klakkeloos opgediend krijgt. Het gaat om het kritisch leren nadenken, een plek waar je academische zelfbewustzijn ontwikkelt. Het is een kosmos waar je in moet leven. Om die reden nam ik studenten ook wel eens mee naar een verdediging van een proefschrift. Dan konden ze echt ervaren hoe zo’n promotie in zijn werk gaat. De meeste keken hun ogen uit.”


 

WOinActie. Foto: DUB

WOinActie voor het Academiegebouw, april 2021. Foto: DUB

Departementsvoorzitter 2010- 2022: Werkdruk versus erkennen en waarderen

Het neoliberalisme heeft in het hoger onderwijs zijn sporen nagelaten. Na de periode van hosanna van het afgelopen decennium, ontstaat er volgens Dorsman een bedrijfsmatige aanpak waarin alles tot na de komma verantwoord moet worden. De medewerkers gaan steeds meer werkdruk ervaren, ook al omdat het aantal studenten toeneemt zonder dat er financiering tegenover staat.

 “Ik was de afgelopen jaren ook departementsvoorzitter van het departement Geschiedenis en Kunstgeschiedenis. Ik sta er een beetje ambivalent tegenover. Ik zie dat de werkdruk is toegenomen. Maar het is niet nieuw dat onderwijs een groot deel van je tijd opslorpt. Je hebt ook een aanstelling voor 70 procent onderwijs en dat is in de praktijk vaak meer. Onderzoek is iets waar je extra tijd voor moet maken. Daar zit een spanningsveld. Vergeet niet dat onderwijs een belangrijke taak is van de universiteit. Ik zou willen dat de mogelijkheden voor een onderwijscarrière beter worden. Dat roept men al jaren, maar in de praktijk zie ik dat nauwelijks terug. De aanstelling van een paar teaching fellows voor onderwijs is te weinig.”   

Je ziet zo rond 2015 dat er een beweging ontstaat als RethinkUU die opkomt voor de oude kernwaarden van de universiteit. Ook start WOinActie, een actiegroep  waarbij het accent ligt op het protest tegen de hoge werkdruk en de onderfinanciering van het hoger onderwijs. Dorsman is ook een paar keer mee geweest naar protestacties. De financiële druk zit er flink op.

Daarnaast ziet hij ook een andere ontwikkeling. “Met de invoering van de Mub werd de macht van de bestuurder groter. De professor had weer meer in de melk te brokkelen. Lange tijd waren er in de senaatzaal geen portretten meer opgehangen van rectoren. Die portretten kwamen in de jaren 90 terug. Maar wat je ook ziet is dat die macht makkelijker leidt tot misstanden. Sinds #MeToo zie je hoe die machtspositie een rol is gaan spelen, en dan bedoel ik niet alleen op seksueel gebied. Wat dat betreft is het goed dat er nu meer aandacht is voor Erkennen & Waarderen waarbij de onderzoeksgroep meer centraal komt te staan.”

Toch merkte Dorsman tijdens corona dat de nieuwe beweging ook een beetje kan doorslaan. “Tegenwoordig mag je blijkbaar niet meer accentueren dat iemand het heel goed heeft gedaan. Ik schreef als departementsvoorzitter tijdens de coronatijd regelmatig een nieuwsbrief. Daar gaf ik aan wat er binnen ons departement voor goeds gebeurt. Als iemand een prijs won bijvoorbeeld, of wanneer er bij de genomineerden voor docent van het jaar of docenttalent van het jaar kandidaten uit ons departement zaten. Daar kreeg ik kritiek op. Het zou teveel een juichtoon zijn. Daar ben ik het niet mee eens. Zo is ook veel van de kritiek uit de woke-hoek is overgekomen vanuit de academische cultuur van de Verenigde Staten. Het is goed dat kritisch gekeken wordt naar het eigen curriculum, maar de toon is daar harder en die past minder in Nederland.”

Dorsman vindt het wel goed dat er meer internationals in Utrecht komen studeren. “De wereld is globaal en we willen dat Nederlandse studenten in een international classroom hun ervaringen delen met studenten uit andere landen.” Hij verwijst nog eens naar de Holocaust Memorial van het UHSK deze dag in het academiegebouw. “Dat symposium is in het Engels en daar betrekken ze ook de internationale studenten bij. “Zo krijg je bredere discussies. Dat is mooi en past bij de academische leefwereld.”

Advertentie